Als het Europees Parlement meer zeggenschap wil over toekomstige vernieuwingen in het gemeenschappelijke landbouwbeleid, dan moeten de EU-politici hun wensenpakket beperken tot enkele echt belangrijke punten.
En dan moeten ze hun onderhandelingsstrategie vooraf goed met elkaar doorpraten zodat ze niet – zoals in 2018/2019 gebeurde – door regeringsleiders, ministers en Europese Commissie worden gepasseerd.
Tot die conclusie komt een wetenschappelijk EU-onderzoek dat op verzoek van de Landbouwcommissie van het Europees Parlement heeft onderzocht hoe het nieuwe gemeenschappelijke landbouwbeleid (dat volgend jaar ingaat) destijds tot stand is gekomen, en wat daaruit geleerd kan worden.
De onderhandelingen erover namen ruim drie jaar in beslag, nadat (de vorige) landbouwcommissaris Philip Hogan (vlak voor zijn vertrek) in 2018 met wijzigingsvoorstellen kwam. Die voorstellen raakten achterhaald doordat dat jaar een nieuw Europees Parlement werd gekozen, en eind dat jaar een nieuwe Europese Commissie aantrad.
Bovendien presenteerde die Commissie-Von-der-Leyen een ingrijpend pakket Klimaatplannen (de Green Deal en de Boer-tot-Bordstrategie) die fors afweken van wat Hogan had ingebracht. Daarbij kregen bovendien de parlementscommissie voor Landbouw (AGRI) en voor Milieu (ENVI) gedeelde verantwoordelijkheden voor onderdelen van het landbouwpakket.
Niet alleen beide commissies hadden nogal verschillende wensen en verlangens, maar er waren ook grote tegenstellingen tussen wat de EU-regeringen wilden toelaten en wat de EU-commissarissen wilden bereiken. Uiteindelijk bepaalden de premiers en de ministers van Financiën hoeveel (of: hoe weinig) geld er was voor nieuw beleid.
In verhulde bewoordingen kwam het onderzoek tot de conclusie dat de EU-politici in het drie-partijen-overleg (de triloog) te lang op hun te lange wensenlijstje zijn blijven hameren, en dat daardoor enkele Commissarissen en enkele EU-regeringen met hun cimpromissen de dienst uitmaakten.
Daarbij speelde wel een rol dat de Europarlementariërs geen eigen ‘ambtenarenapparaat’ tot hun beschikking hebben, en de Commissarissen en de ministeries wel.
Niet alleen de woordvoerders van de drie grote coalitiefracties (christendemocraten, sociaaldemocraten en liberalen) erkenden dat ze de regie waren kwijtgeraakt, maar ook de linkse en rechtse oppositie (Groenen en ECR) zeiden dat het volgende keer ánders en béter moet.
Bert-Jan Ruissen (SGP) hekelde dat de Europese Commissarissen met hun Green Deal en hun Boer-tot-Bord geen wetteksten hadden ingebracht maar politieke wensen en verlangens, en dat de Commissie daarmee aan de vergadertafel een derde onderhandelingspartij was geworden – in plaats van een bestuurlijke dienstverlener.
Een van de conclusies van de wetenschappers is ook dat de nu nieuw-ingevoerde nationale strategieplannen de komende jaren een goede tussentijdse indicator kunnen zijn om mankementen in het nieuwe glb op te sporen, en dat de EU-politici nu al een lijstje van verbeterpunten kunnen gaan opstellen.