De Europese Commissie heeft in drie gevallen formeel nieuwe inbreukprocedures geopend tegen Nederland en tegen zeven andere EU-landen. Er werd ditmaal een aanmaningsbrief, als eerste stap van de EU-inbreukprocedure, gestuurd naar Oostenrijk, Tsjechië, Kroatië, Frankrijk, Hongarije, Malta, Nederland en Polen.
Die acht landen zouden een EU-Richtlijn uit 2014 voor het toelaten van buitenlandse seizoenswerkers nog steeds niet goed in hun nationale wetten hebben opgenomen. Overigens zijn daarover juist vorige week in Brussel nieuwe afspraken over gemaakt.
In april had de commissie hierover al aanmaningsbrieven gestuurd naar tien andere EU-landen. Nederland en de zeven andere landen hebben nu twee maanden de tijd om maatregelen te nemen. Als dat niet lukt, kan de inbreukprocedure doorgaan naar de volgende fase: een met redenen omkleed advies, een formeel verzoek om te voldoen aan het EU-recht.
De zaak kan daarna worden voorgelegd aan het Hof van Justitie, waarbij de lidstaten tegen een boete kunnen oplopen.
Brussel brengt elk kwartaal tientallen van dit soort procedures op gang: het is hun formele procedure om greep op de invoering van Europese wetten en regels te houden. Veruit de meeste inbreukzaken worden in ambtelijke overleggen afgehandeld, of soms met een kleine tekstuele aanpassing aangevuld. Hooguit in enkele gevallen wordt daadwerkelijk een gerechtelijke procedure opgestart.
Nederland werd ditmaal ook aangesproken op de manier waarop de afvalrichtlijn inzake hergebruik en inzamelen niet correct zou zijn verwerkt, evenals de richtlijn op goederentransport in gehuurde kleine vrachtwagentjes. Andere landen werden op andere al dan niet vermeende gebreken aangeschreven.