Acht vee-exporterende EU-landen proberen een verbod op veetransporten van langer dan acht uur tegen te houden. Door hun verzet is er nog geen vereiste gekwalificeerde meerderheid voor het transport-onderdeel van een nieuwe Europese dierenwelzijnswet.
De acht landen (Portugal, Frankrijk, Griekenland, Ierland, Letland, Litouwen, Roemenië en Spanje) vormen ongeveer 37 % van de EU-bevolking. Volgens de EU-stemregels is voor nieuwe wetten een meerderheid nodig van landen met samen meer dan 65 % van de bevolking vertegenwoordigen.
De EU-landen zijn al langer verdeeld over de export van levende dieren. Duitsland, momenteel een grote exporteur, heeft daarom zelf al besloten om diertransporten naar niet-EU-landen te beperken door per 1 juli 2023 veterinaire certificaten in te trekken. Andere landen zoals Nederland, Zweden, België en Denemarken, willen een EU-verbod. Zweden is dit half jaar EU-voorzitter.
LNV-minister Piet Adema zegt in een Kamerbrief dat Nederland voorstander is van het beëindigen van de lange-afstandtransporten van levende dieren. Hij zal volgende week in een LNV-minister vergadering opnieuw pleiten voor een verschuiving naar meer (geslacht) vleesvervoer in plaats van (levend) veevervoer.
De acht EU-landen zeggen dat ze wel vinden dat de dierenwelzijnswet gemoderniseerd moet worden, maar ze vinden dat de veehandel niet mag worden ingeperkt. Zo willen ze de massale schapenexport bij de Ramadan-periode naar het Midden-Oosten in stand houden.
Elke herziening moet rekening houden met “de noodzaak om het economische concurrentievermogen van landbouwbedrijven in de EU te waarborgen” en niet gericht zijn op het verbieden of beperken van bepaalde soorten transport, aldus de protestnota. Een EU-verbod zal importerende landen dwingen om ze van verder weg gelegen leveranciers te kopen.
Vorig jaar januari stemde het Europees Parlement in met beperking van de veetransporten, maar kwam niet tot een verbod. Het stemde wel voor het plaatsen van CCTV-camera’s op veewagens. Daar zijn de ministers het weer niet mee eens.