Zes Oost-Europese EU-landen hebben bij de Europese Commissie opnieuw om steun gevraagd tegen de marktverstoringen door de Oekraïense agrarische export. Die verloopt grotendeels over hun grondgebied, sinds de EU vorig jaar de meeste invoertarieven voor Oekraïense landbouwproducten heeft opgeschort.
Geen enkele EU-land wil opnieuw douanerechten of contingenten instellen, zo bleek afgelopen maandag in de Landbouwraad, maar gedupeerde EU-boeren in de grensregio’s moeten wel geholpen worden.
Polen, Bulgarije, Roemenië, Hongarije, Slowakije en Tsjechië klagen erover dat veel goedkopere Oekraïense landbouwproducten in hun land op de markt komen. Daardoor kunnen hun eigen boeren hun producten niet kwijt.
De zes landen eisen dat de Oekraïense granen en oliehoudende zaden via doorvoerroutes rechtstreeks naar hun eindbestemming in derde landen worden door-getransporteerd. Wojciechowski meldde dat niet alleen tarwe, maïs en oliehoudende zaden uit Oekraïne over-aanbod veroorzaakten.
Er zijn ook problemen op de pluimveemarkt. De invoer is via een contingent niet langer beperkt tot 90.000 ton per jaar en is vorig jaar bijna verdubbeld. Vooral Frankrijk klaagt daar over. In Oekraïne domineert één bedrijf ongeveer 70 procent van de pluimveeproductie.
De Europese Commissie overweegt de crisis-reserve uit de EU-landbouwbegroting open te stellen. Kleinere betalingen zouden een groot effect kunnen hebben op de overwegend lokale problemen, zei Landbouwcommissaris Janusz Wojciechowski.
Opslagsteun is een instrument om de druk van de markten op korte termijn weg te nemen. In dat geval krijgen niet alle boeren in alle EU-landen een klein bedrag, maar wordt een deel van de crisis-reserve gericht ingezet.