Binnen de Europese Unie moeten de besprekingen over de meerjarenbegroting worden voortgezet omdat er nog grote verdeeldheid heerst over de omvang van de uitgaven. Niet alleen verschillen de regeringsleiders onderling van mening, maar ook hebben de Europese Commissie en het Europees Parlement andere wensen en stellen andere voorwaarden.
Op de EU-top afgelopen week in Brussel bleek dat nog eens drie landen zich verzetten zich tegen het huidige plan voor een grotere Brusselse begroting. Zweden, Oostenrijk en Denemarken sloten zich aan bij de eerdere bezwaren van Nederland en Duitsland.
Als het aan de Europese Commissie ligt, wordt de komende meerjarenbegroting ondanks het vertrek van de Britten vergroot tot 1300 miljard euro – een toename van zo’n 300 miljard. Dat komt neer op 1,11 procent van het gezamenlijke Europese inkomen. Het Europees Parlement denkt zelfs aan 1,3 procent.
De vijf landen willen echter dat niet meer dan 1 procent wordt uitgeven aan het EU-budget. De EU kan niet heen om deze ‘coalitie van vijf netto-betalers’, zei de Oostenrijkse minister Eduard Müller. “Als de Britten de EU verlaten financieren wij 40 procent van het Europese huishouden. Met die situatie moet rekening gehouden worden”, aldus Müller.
De EU-leiders hebben het Finse voorzitterschap opdracht gegeven een nieuw compromis te vinden voor de volgende EU-top in december, aldus de Nederlandse premier Mark Rutte. Nederland blijft vasthouden aan een uitgaven-maximum van 1 procent van de economieën van de EU-landen. Dat is ongeveer hetzelfde als de lopende begroting van zo’n 1000 miljard euro over zeven jaar.