De EU-landen zullen hun procedures voor de bouw van windmolenparken fors moeten verkorten en versimpelen als ze hun doelen voor minder broeikasuitstoot willen halen.
Eigenlijk heeft alleen Duitsland de vergunningsprocedures voldoende aangepast aan de jongste EU-klimaatdoelen. Dat blijkt uit het jaarlijks rapport van de brancheorganisatie WindEurope, dat deze week werd gepubliceerd.
De Europese Unie wil over zeven jaar de helft minder broeikasgassen uitstoten ten opzichte van 1990. Daarnaast moeten wind- en zonne-energie ten minste 45 procent uitmaken van het totale energieverbruik. Windenergie speelt een sleutelrol maar volgens WindEurope loopt de uitrol daarvan fors achter. Hetzelfde geldt voor nieuwe investeringen in Europese windenergie.
Nederland wil de capaciteit voor windenergie de komende jaren verdubbelen. Op de Noordzee zijn daarom drie nieuwe gebieden aangewezen waar honderden nieuwe windturbines kunnen worden neergezet. Daarnaast is de eerdere aanwijzing van twee andere gebieden bevestigd. Dit maakt de weg vrij voor windparken met een totale capaciteit van 10,7 gigawatt, genoeg om miljoenen huishoudens van groene stroom te voorzien.
De windparken worden de komende acht jaar gebouwd. Er komen aanbestedingsprocedures waarin bedrijven kunnen aangeven tegen welke voorwaarden zij dat willen doen. Voor die parken-op-zee gelden andere procedures dan voor de regionale RES-transities waarin ook provincie- en gemeentebesturen betrokken zijn.
Europa heeft nu 255 gigawatt windenergiecapaciteit. Daar komt nu jaarlijks zo’n 20 gigawatt bij. Maar om de doelstellingen te behalen, moet er gemiddeld 31 gigawatt per jaar bijkomen. Vooral Duitsland loopt voorop; de vergunningsprocedure is daar gehalveerd naar twee jaar. Andere overheden moeten dat voorbeeld volgen, want vergunningen zijn nog steeds dé bottleneck voor de Europese windenergiesector, aldus de windenergie-koepel.