Toelating van Oekraïne en acht andere landen tot de Europese Unie zal ertoe leiden dat de landbouwsubsidies aan de huidige 27 EU-landen met zo’n twintig procent moeten worden verlaagd.
Dat blijkt uit een doorrekening van de Financial Times over de financiële gevolgen van het toelaten van nieuwe EU-lidstaten. Daarover wordt dit weekeinde in het Spaanse Granada een informele top gehouden van veertig Europese premiers en presidenten.
Brussel heeft eerder dit jaar Oekraïne beloofd dat het in december een besluit zal nemen over EU-lidmaatschap. Acht andere Europese landen (Moldavië, Georgië en de zes Balkanlanden) wachten al enkele jaren op toelating omdat de EU eerst zelf orde op zaken zou moeten stellen. Door de Russische oorlog in westelijke richting kan dat niet langer wachten.
Volgens de huidige EU-regels zal Oekraïne na toelating de eerste zeven jaar 96,5 miljard euro ontvangen in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) en nog eens zo’n 90 miljard euro uit andere EU-fondsen, zoals de Cohesiefondsen.
Schattingen van de Financial Times suggereren dat door de komst van negen nieuwelingen de huidige lidstaten Tsjechië, Estland, Litouwen, Slovenië, Cyprus en Malta niet meer in aanmerking zullen komen voor dergelijke financiering.
Het opstellen van een nieuw Europees landbouwbeleid (voor de periode 2025 – 2027) wordt een taak voor de nieuwe Europese Commissie die na de verkiezingen van juni 2024 aantreedt.
De vorige grote uitbreiding van de EU kwam er na de val van de muur in 1989 en de ineenstorting van de Sovjet-Unie. In 1993 kregen de meeste Oost-Europese landen uitzicht op toelating en in 2004 traden tien nieuwe lidstaten daadwerkelijk toe: Polen, Hongarije, Tsjechië, Slowakije, Slovenië, Estland, Letland en Litouwen, aangevuld met Malta en Cyprus. In 2007 volgden Bulgarije en Roemenië.