De landbouw in de islamitische republiek Iran en in het arabische buurland Irak kampt met erosie, verzilting en verdroging. Nederlandse kennis kan helpen het voedselsysteem in beide landen productiever en duurzamer te maken. Dat zegt de Nederlandse landbouwraad in Teheran, Marion van Schaik.
“Iran en Irak willen toe naar meer zelfvoorziening. Hun behoefte aan kennis over efficiënte en duurzame voedselproductie en verwerking alsmede over geschikte gewassoorten is groot. Daarbij is de blik vooral op Nederland gericht”, zei Van Schaik in Agroberichtenbuitenland.nl.
De politieke spanningen tussen Iran en de rest van de wereld hebben al vele jaren grote invloed op het land. En Irak probeert na een jarenlange burgeroorlog de economie weer op te bouwen. Meer voedselproductie is in beide landen cruciaal.
Door de internationale spanningen, economische situatie en de covid-pandemie is de export van Nederland naar Iran fors gedaald, ook de agro-export. Toch zijn er nog steeds contacten tussen ons land en Iran.
Water is in de Iraanse landbouw een belangrijk thema. Vorig jaar was sprake van een extreem droog jaar. Dat leidt in midden-Iran en in het zuiden tot grote problemen, zoals verzilting van landbouwgrond. Efficiënt gebruik van water staat hoog op de agenda.
De afgelopen jaren is het kassenoppervlak met 6.000 hectare toegenomen. Nederlandse tuinbouwbedrijven zouden volgens Van Schaik bij verdere uitbreiding ondersteuning bieden, bijvoorbeeld op het gebied voor klimaatcontrolesystemen in kassen.
In Kurdistan het noorden van Irak is Nederland betrokken bij de heropbouw van de landbouw. Met Nederlandse subsidie doen consultants onderzoek naar de knelpunten in de voedselketen.
Dat laatste geldt ook voor verzilting, een groot probleem in Iran en Irak. In sommige gebieden is landbouwproductie al bijna onmogelijk en trekken boeren er weg. Er is veel behoefte aan kennis over het voorkomen en terugdringen van verzilting.
Volgens Landbouwraad Van Schaik heeft de teelt van zouttolerante gewassen ook perspectief. “Nederlandse kennisinstellingen en bedrijven hebben via seminars en lokale onderzoeken al ondersteuning geboden. Die kennisuitwisseling proberen we komende jaren verder uit te bouwen.”