De omvang van de Duitse veestapel en de economische waarde van de agrarische sector zijn afgelopen jaar opnieuw licht afgenomen. Daarmee wordt bij onze oosterburen de trend van de afgelopen jaren voortgezet.
Volgens het jaaroverzicht van het Duitse statistiekbureau Destatis is de omvang van de veestapel met enkele procenten afgenomen, waarbij alleen de varkensstapel zich handhaafde, terwijl de economische waarde van de gehele Duitse agrarische sector een daling van 1 procent vertoonde.
De Duitse veestapel bereikte een historisch dieptepunt. Het aantal runderen daalde met 3,5% ten opzichte van het voorgaande jaar, tot 10,5 miljoen dieren. Binnen deze categorie nam het aantal melkkoeien af met 3,3%, tot 3,6 miljoen. Over een periode van tien jaar is het aantal runderen met 17,9% gedaald, wat neerkomt op een afname van 2,3 miljoen dieren.
Ook de schapenhouderij kende qua omvang een daling. Het aantal schapen verminderde met 3,4% ten opzichte van het voorgaande jaar, tot 1,5 miljoen dieren. In vergelijking met tien jaar geleden is dit een afname van 5,9%.
De varkensstapel bleef relatief stabiel met 21,2 miljoen dieren, een lichte daling van 0,2% ten opzichte van het voorgaande jaar. Echter, over de afgelopen tien jaar is er een significante daling van 25,2% te zien, wat neerkomt op een vermindering van 7,2 miljoen varkens. Het aantal bedrijven dat varkens houdt, daalde in tien jaar tijd met 41,7%. Dat wijst op een trend naar schaalvergroting; het gemiddelde aantal varkens per bedrijf steeg van 1.100 naar 1.400.
Het Bundesinformationszentrum Landwirtschaft (BZL) schat dat de totale landbouwproductiewaarde over afgelopen jaar ongeveer 75,4 miljard euro bedroeg, een daling van 1% (700 miljoen euro) ten opzichte van 2023. Deze lichte daling is voornamelijk toe te schrijven aan de lagere plantaardige productie die met 2% afnam tot 34,6 miljard euro.
Landbouwproducten zoals graan, oliehoudende zaden en suikerbieten zagen aanzienlijke waardedalingen als gevolg van ongunstige weersomstandigheden en prijsdalingen. Daarentegen steeg de waarde van eiwithoudende gewassen, aardappelen, verse groenten en fruit aanzienlijk.
De dierlijke productie kende een lichte stijging in waarde tot 36 miljard euro, waarmee het opnieuw de plantaardige productie overtrof. Hoewel de productie van slachtdieren toenam, werden deze winsten tenietgedaan door dalende producentenprijzen. Rauwe melk was schaars, wat leidde tot hogere melkprijzen en een stijging van de boterprijs.